Intern verslag 36

Verslag archiefonderzoek Minderbroedersklooster


Inleiding

Dit verslag bevat de resultaten van archief- en literatuuronderzoek dat in de zomer van 1996 werd uitgevoerd ten behoeve van het archeologisch onderzoek naar het Minderbroedersklooster in 's-Hertogenbosch. Hoofddoelstelling was om vanuit de middeleeuwse geschreven bronnen aanvullend inzicht te verkrijgen in de situering van dit klooster, dat gelegen was aan de Markt, binnen de oudste ommuring van de stad. Door de afdeling archeologie en bouwhistorie werd een plattegrond ter beschikking gesteld met daarop de resultaten van dit onderzoek tot nu toe inzake de ligging van de klooster-gebouwen en het mogelijke huis van de hertog van Brabant, waarvan het kloosterterrein een afsplitsing zou kunnen zijn.
Door het ontbreken van een kloosterarchief moest dit alles gebeuren aan de hand van andere bronnen. Vanwege het beperkte budget werd daarbij een keus gemaakt uit de meest toegankelijke: gepubliceerde bronnen en daarnaast de akten uit het zogeheten 'Bosch' protocol die door indicering toegankelijk zijn gemaakt, enkele hertogelijke cijnsregisters en het door de onderzoeker opgebouwde bestand van oorkonden over onroerend goed in de stad uit de periode 1312-1380.
Wat betreft het Bosch' protocol werden de fiches geraadpleegd van straten grenzend aan het klooster: behalve die van de Markt, waaronder ook de Pensmarkt is te verstaan, ook de fiches gerangschikt onder de straatnamen Dravelgas, Minderbroedersstraat, Karrenstraat; Korte en Lange Kamers (apart samengebracht onder de Markt), Kruisstraat, Minderbroedersstraat, Schrijnmakerstraat en Snellestraat.
Afgezien van de chronologie bleken de relevante fiches tamelijk ordeloos onder de genoemde straatnamen ondergebracht te zijn. Zo bevonden zich bijvoorbeeld onder de Minderbroedersstraat veel fiches die betrekking hebben op de aanduiding retro fratres minores, 'Achter de minderbroeders', waarmee in de late middeleeuwen delen van de Kruisstraat en de Snellestraat werden aangeduid.
De door F. Smulders vervaardigde fiches, het tijdvak bestrijkend van circa 1425 tot 1500, bleken zo uitvoerig te zijn dat zij een betrouwbaar beeld van de betreffende akte opleverden en snel inzicht gaven in met name de ligging van de percelen. De door M. Spierings van de oudere akten gemaakte fiches zijn daartoe voor het grootste deel te summier. Zo zijn niet alleen veel namen van de handelende personen, maar ook de belendingen van de betreffende onroerende zaken nagenoeg volledig weggelaten. Ook bleken er veel fouten van diverse aard in voor te komen. Om inzicht in de juiste situering van de verschillende percelen te bereiken, moesten alle akten worden geraadpleegd, dus ook akten die niet op de relevante percelen betrekking hebben.
Het was binnen het bestek van het onderzoeksbudget onmogelijk om dit te doen met alle akten die onder de bovengenoemde straten werden aangetroffen. Maar uit de door Smulders vervaardigde fiches kon worden afgeleid dat de gegevens betreffende de westkant van het klooster, langs de huidige Snellestraat en Kruisstraat, zich in de meeste gevallen beperkten tot de aanduiding 'Achter de minderbroeders' en dat specifieke belendingen ontbraken. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat de westgrens van het klooster gevormd werd door de oude stadsmuur en het daarlangs lopende water van de oude stadsgracht, een deel van de tegenwoordige Binnendieze.
De gegevens op de fiches betreffen, afgezien van de verkeerd gerubriceerde, slechts percelen aan de westkant van de straat en ten noorden en ten zuiden van het kloosterterrein. Van meer belang was een deel van de fiches die betrekking hebben op de tegenwoordige Karrenstraat en het Tweede Korenstraatje. In het verlengde van de Karrenstraat lag een poort van het klooster. Deze gegevens zijn wel in het onderzoek betrokken, evenals die over twee huizen die op het kloosterterrein gelegen waren.
In de loop van het onderzoek werd al snel duidelijk hoe belangrijk het minderbroedersklooster is geweest in de vroege ontwikkeling van de stad. Daarom kon een summiere plaatsbepaling in dit kader niet ontbreken. Dit gebeurde omwille van de tijd in hoofdzaak op basis van de literatuur en uitgegeven bronnen. Het verdient echter aanbeveling hierover nader onderzoek te doen, waarbij met name de vroegere kronieken van de stad -voor een deel nog niet gepubliceerd- nader bestudeerd moeten worden.

De minderbroeders in Den Bosch en hun voorlopers

Hoewel de Bossche minderbroeders pas in 1274 in een oorkonde vermeld worden,1 wordt algemeen aangenomen dat zij zich al veel eerder in de stad gevestigd hebben. Een veel genoemd jaartal is 1228. Het wordt volgens B. Verbaak, die uitvoerig bronnenonderzoek naar de komst van de minderbroeders in 's-Hertogenbosch heeft gedaan,2 voor het eerst gevonden bij F. Gonzaga, die in 1587 een beknopte geschiedenis publiceerde van de verschillende
provincies en kloosters van de franciscanen.3 Van belang is in dit kader ook de mededeling van de Brusselaar C. Thielmans,4 die van 1598 tot 1610 gardiaan van het Bossche klooster was.5 Deze zei dat het convent aldaar twee iaeren nae de doot van S. Franciscus, te weten int iaer 1228 is geboudt.6 Toen in 1672 in Mechelen een provinciaal kapittel van de orde werd gehouden, werd de opeenvolging van de kloosters naar anciënniteit van de stichting vastgesteld. Dit leverde als volgorde op: Leuven, Diest, 's-Hertogenbosch, Sint-Truiden, Brussel, Mechelen, enzovoorts.7 Van Leuven en Diest staat volgens Verbeek nagenoeg vast dat zij in 1228 zijn gesticht, van Sint-Truiden en Brussel mag het worden aangenomen.8 Op grond van de plaatsing in de reeks kloosters zou derhalve ook Den Bosch in dat jaar een vestiging van de minderbroeders hebben gekregen.
In een voetnoot waarin hij de anciënniteit van de kloosters volgens de statuten van de provinciale synode van 1672 weergeeft, maakt Verbeek melding van de mogelijkheid dat de minderbroeders vooraf werden gegaan door kloosterlingen die hij 'fratres Gaudentes of Konventueelen' noemt.9 Deze opmerking is interessant in het licht van wat de zestiende-eeuwse Bossche kroniekschrijvers Molius en Cuperinus over de vroegste vestiging meedelen. Molius spreekt daarin over 'enige fratertjes die men minores of coletas noemt, die toen volgens hun gewoonte in de vrijheid van eigen vermogen levend, zonder hervorming (sine reformatione) het gebruik van gelden hebbend, in de nieuwe stad zijn binnengeslopen'.10 Cuperinus zegt: In den iaere ons Heeren dusent cc ende sesse wert eerst begrepen ende begonnen te maeken dat clooster van die Minnebrueders ten Bosch, ende sy waren eerst Colleten of Gaudenten sonder reformacie.11 Het lijkt er dus op dat er vóór 1228 al een kloostergemeenschap in Den Bosch geweest is, die, anders dan de minderbroeders, eigen vermogen mocht bezitten; als we Cuperinus mogen geloven vanaf het jaar 1206.12 Een dergelijke gang van zaken is allerminst onwaarschijnlijk: deze periode werd gekenschetst door het zoeken van nieuwe vormen van kloosterleven. Ook de franciscanen of minderbroeders zijn uit die inspiratie voortgekomen.13 De kronieken hoeven in dit geval niet onbetrouwbaar te zijn.

Want hoe zouden kroniekschrijvers als Molius en Cuperinus, na drie en een halve eeuw, zonder steun in de bronnen op het idee van die 'broedertjes' gekomen zijn? en wat voor belang zouden ze erbij hebben gehad die voorgangers van de minderbroeders zelf te bedenken of kritiekloos van elkaar over te nemen? Het is dus zeer wel mogelijk dat er in de nog jonge stad mogelijk al vanaf het jaar 1206 een kloostergemeenschap heeft bestaan, dat vervolgens in 1228 -al dan niet gedwongen- de regel van Sint-Franciscus heeft aangenomen. Het lijkt er daarmee tevens op dat ook deze voorgangers van de minderbroeders de steun van de Brabantse hertogen hebben genoten.14

De plaats van vestiging

Molius situeert het eerste kloostertje bij de lakenmarkt en spreekt van een uitbreiding achter de 'zaal' van de hertog, die hij met het latere huis De Zwaan identificeert.15 Met de lakenmarkt zal hij wel het gewandhuis -dit wil zeggen het domus pannorum, het huis waar lakens werden verkocht- hebben bedoeld, dat inderdaad tegenover het minderbroedersklooster op de Markt stond.16 Cuperinus lijkt ervan uit te gaan dat ook het oudste kloostertje op het perceel van de hertog gesticht is.17 Aangezien de stadsgrond zoal niet geheel dan toch voor het grootste deel hertogelijke domeingrond was en door de hertog in cijns uitgegeven,18 lijkt dit onderscheid tussen beide kronikeurs nauwelijks van belang.19
De geschiedschrijver J.B. Gramaye maakte in 1610 gewag van een nieuwe kloosterkerk naast de oude. Volgens hem werd in 1259 begonnen met de bouw van deze nieuwe, grotere kloosterkerk, die in 1263 door de Utrechtse bisschop zou zijn geconsacreerd.20 Gramaye baseerde zich hierbij hoofdzakelijk op aantekeningen die door de Bosschenaren D. Everswijn, B. Loeff en J. van Balen in 1608 voor zijn geschiedwerk waren vervaardigd.21 Behalve Gramaye zegt ook de chroniqueur van de franciscanen Sedulius.22 dat de oude kerk in zijn tijd, dit wil zeggen het begin van de zeventiende eeuw, nog bestond.23
Gezien de continuïteit die de plaats van kerkgebouwen in het algemeen heeft, is het waarschijnlijk dat de oudste vestiging van de minderbroeders gezocht moet worden ten noorden van de tegenwoordige Minderbroedersstraat, waar zij zich vanaf het eind van de dertiende eeuw in de geschreven bronnen laat traceren.
Wellicht stond het oudste kloostertje onmiddellijk langs de Minderbroedersstraat en werd het terrein daarna naar het noorden uitgebreid. Daarbij kan de hertog achter zijn huis gelegen grond ter beschikking hebben gesteld. We zullen zien dat dit huis de latere nummers Pensmarkt 16-24 heeft omvat. De Bossche zestiende-eeuwse geschiedschrijver Pelgrom zegt hierover: De Minne-Broeders syn de eerste gheweest die inde Stadt ghetimmert hebben, ende hebben een kleyne wooningh gheboudt, ende daer nae een grooter plaets beslaende, die haer vanden Prins by syn Hoff ghegheven was, hebben hare wooninghe vergroot op de manier van Cellekens, ende hebben oock een Kerck ghebouwt, die de Borgers seer langhe voor hare Parochie-Kerck ghebruyckt hebben24 (zie ook de korte Excursie bij dit verslag).
De geschiedschrijvers van het bisdom Den Bosch F. Foppens en in zijn voetspoor L.H.Ch. Schutjes laten het
kloosterterrein in 1355 een uitbreiding naar het noorden ondergaan.25 Mogelijk heeft deze uitbreiding te maken gehad met het klaarkomen van de nieuwe stadsmuur rond dat jaar en daarmee het buiten gebruik stellen van de oude.26 We zullen zien dat inderdaad al in de veertiende eeuw het kloosterterrein zich achter de huizen aan de Pensmarkt uitstrekte tot aan het huidige Tweede Korenstraatje.

In de jaren twintig van de vijftiende eeuw lijkt er sprake te zijn geweest van bouwactiviteiten, gezien de belofte van Arnold Geerlingsz. van Orthen tot de levering van 20.000 bakstenen aan de gardiaan van het klooster.27

De oudste vermeldingen in de oorkonden

Ook de oudste vermeldingen van het minderbroedersklooster in de oorkonden leveren ons een globaal beeld op van de situering vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw. Een oorkonde van 23 december 1295 spreekt van 'een huis en erf naast het gewandhuis tegenover het kerkhof van de minderbroeders'.28 Deze hal stond inderdaad tegenover het klooster, aan de oostkant van de Pensmarkt.29 Later zal blijken dat met het hier genoemde eind van de hal het zuidelijk uiteinde werd bedoeld.30 In een oorkonde van 30 september 1332 werdt gesproken over een 'vak' in het gewandhuis 'aan het eind achter de deur tegenover de minderbroederskerk aan de kant van het huis die het dichtst bij de kerk ligt.31 Zowel de kerk als het kerkhof van de minderbroeders worden dus tegenover het gewandhuis gesitueerd. Zoals we nog zullen zien, lag dit kerkhof achter de latere huisnummers Pensmarkt 2-8. Ten westen daarvan bevond zich het koor van de kloosterkerk.
Een groter aantal vroege vermeldingen heeft niet betrekking op de Markt -de tegenwoordige Pensmarkt dus-, maar op wat als de achterzijde van het klooster werd beschouwd. Het gaat hierbij echter steeds om tamelijk globale aanduidingen. Op 27 september 1297 is sprake van twee huizen en erven 'gelegen in de straat strekkende achter de woning van de minderbroeders aan de stadsgracht'.32 Zoals bekend liep deze oudste gracht langs de oostzijde van de Snellestraat en de Kruisstraat.33 Het grote aantal oorkonden waarin goederen gesitueerd worden retro fratres minores, 'achter de minderbroeders', had betrekking op percelen in de Snellestraat en de Kruisstraat.34 Dat blijkt uit een oorkonde van 14 augustus 1361, waarin gesproken wordt van 'de straat strekkende van de Vughterstraat naar de Vismarkt, gewoonlijk "achter de minderbroeders" geheten'.35
De Snellestraat werd op 15 december 1349 aangeduid als 'het straatje strekkende van de Vughterstraat naar het minderbroedersklooster bij zeker water, aldaar stromend, in het algemeen de Zijl geheten'.36 Ook hier zal de oude stadsgracht bedoeld zijn, al was de benaming fassatum oppidi klaarblijkelijk al niet meer in gebruik.
Waarschijnlijk is de Kruisstraat bedoeld met de 'straat, strekkende van de Vismarkt naar het minderbroedersklooster', die op 30 oktober 1357 vermeld werd.37 Het is ook denkbaar dat het hier om de Karrenstraat ging, maar het lijkt erop dat daarvoor de aanduiding gebruikt werd: 'de straat strekkende van de boomgaard van de minderbroeders naar de Vismarkt'.38 We zullen zien dat de Karrenstraat uitkwam op de achterpoort van het klooster. Uit deze vroege dertiende -en veertiende- eeuwse vermeldingen blijkt dus dat het minderbroedersklooster globaal gelegen was tussen de Pensmarkt en de Snellestraat/Kruisstraat, ten noorden van de latere Minderbroedersstraat en zich vandaar uitstrekkend tot aan de Karrenstraat.

De westkant van de Pensmarkt en het huis van de hertog

De zestiende eeuwse kroniekschrijvers van Den Bosch vermelden dat het huis De Zwaan aan de Markt eens het hertogelijk paleis in de stad was geweest.39 Dit verdwenen huis stond ter plaatse van de huidige Pensmarkt 16-20.40 Nu dient men voorzichtig te zijn met dergelijke late vermeldingen, maar het is ook onjuist ze bij voorbaat als onbetrouwbaar of zelfs onjuist af te doen. Zo mogelijk moeten ze getoetst worden aan de andere beschikbare bronnen. In dit geval kunnen we om te beginnen wijzen op het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek.
Dit heeft als resultaat opgeleverd een rechthoekig tufstenen gebouw onder de huizen Markt 22 en 24 en een iets jonger bakstenen gebouw onder de nummers 16-24.41 Het lijkt er dus op dat de eerste bebouwing niet stond ter plaatse van De Zwaan (Pensmarkt 16-20), maar onmiddellijk ten noorden daarvan (22-24), en dat die bebouwing later de nummers 16-24 omvatte.
Dat op deze plek inderdaad het paleis van de hertog heeft gestaan, zoals de kronieken zeggen, kan uit een andere bron zeer aannemelijk worden gemaakt. Het betreft hier het hertogelijk cijnsregister van omstreeks 1520. Dit register bevat de namen van degenen die jaarlijks cijns aan de hertog moesten betalen uit percelen in de stad. De posten zijn geordend naar hun ligging. Telkens wordt een aantal voeten (pedatae) aangegeven en het jaarlijks te betalen bedrag in ponden (librae), schellingen (soldidi) en penningen (denarii). De situering van de kavels is zeer summier, maar met behulp van de gegevens uit de schepenakten kan zij per perceel worden vastgesteld.
Aan het betreffende deel van de Pensmarkt treffen we de volgende posten aan (ingesprongen staan de namen van
later ingeschrevenen; het was gebruikelijk om die boven de oorspronkelijke posten te schrijven):

Ermgardis relicta
Arnoldus Keymp de XV pedatis
VI½ d.

Martha fratrum minorum de XL pedatis
XVII d.

Atrium fratrum minorum de C pedatis
III s. VI½ d.

Bruystinus de cremer
XV d.

Idem de penu sub platea
III d. nov.

Iohannes vanden Wiel
Idem de eadem area
XVI d.

(achter bovenstaande drie posten staat:) Tenent LXXIII pedatas.
Domus ducis de LXXXIII ped.
XIII Ib. pag.

Berta Kemerlincx de XIIII½ ped.
VI½ d.

Eadem de cellario sub platea
I d. nov.


Aangezien het begin van deze lijst het meest problematisch is omdat de cijnsbetalers in enkele gevallen verschillende naast elkaar gelegen percelen bezaten, behandelen we de posten in omgekeerde volgorde.
Berta Kemerlincx was rond 1520 bezitster van Pensmarkt 26.42 De breedte van dit smalle perceel bedroeg ongeveer 4.10 meter, hetgeen goed overeenkomt met de in het cijnsregister opgegeven breedte van 14½ voet (een voet bedroeg ongeveer 28.3 centimeter).
Het daaraan voorgaande perceel in het cijnsregister wordt domus ducis, het huis van de hertog genoemd. Het was 83 voet breed, dit wil zeggen ongeveer 23.5 meter. Meten we dit uit vanaf Pensmarkt 26 naar het zuiden toe, dan komen we uit op de perceelsscheiding van Pensmarkt 14.
Het daaraan grenzend perceel van Bruisten de kramer was in totaal 73 voet, dus bijna 21 meter breed. We komen dan uit op de perceelsscheiding van Pensmarkt 8. De 100 voet breedte van het minderbroederskerkhof beslaat van daaraf zuidwaarts de ruimte tot ongeveer het midden van de Minderbroedersstraat.
Zoals we zullen zien, heette deze straat, die toegang gaf tot het klooster, in de late middeleeuwen de Spoorstraat. Waarschijnlijk is in dit smalle straatje de martha fratrum minorum te situeren.43 In ieder geval bezat Arnold Kemp, later zijn weduwe Ermgard, het hoekhuis aan de zuidkant van het straatje. Het werd Het Groot Paradijs genoemd (thans Schapenmarkt 1).44
Het cijnsregister bevat dus, nu in de omgekeerde volgorde, de volgende kavels vanaf de Minderbroedersstraat noordwaarts:

1. Het vroegere Pensmarkt 2-8 (het kerkhof van de minderbroeders);
2. Pensmarkt 10-14 (Fruisten de kramer);
3. Pensmarkt 16-24 (het huis van de hertog);
4. Pensmarkt 26 (Berta Kemerlinx).

Zoals we zullen zien was in de late middeleeuwen de indeling van de moderne huisnummering al nagenoeg aanwezig. Maar het cijnsboek geeft hoogst waarschijnlijk een veel oudere situatie weer, wellicht zelfs die van de oorspronkelijke uitgifte van de percelen aan het eind van de twaalfde of het begin van de dertiende eeuw. We zullen zien dat de oudste gegevens uit de veertiende eeuw al naar die vroege situatie verwijzen.
Dat er nog in het cijnsregister van omstreeks 1520 gesproken werd van het domes ducis zal te maken hebben met de bijzondere status die het complex tevoren had gehad. Nieuwe cijnsregisters werden aangelegd op basis van oudere. Waarschijnlijk heeft men daarbij door de eeuwen heen de naam van het hertogelijk paleis gehandhaafd, ook al was deze functie al lang verdwenen.

Lombardenhuis

Opmerkelijk is dat uit dit domus ducis in vergelijking met de overige posten in het register een relatief hoog bedrag werd betaald, namelijk 13 pond pagamenti of payment. Deze rekenmunt kwam op zijn laatst in het begin van de veertiende eeuw in zwang.45 De overige posten bestaan uit bedragen bestaande uit slechts enkele penningen. Waarschijnlijk gaan de meeste terug op de oude huiservencijnzen gevestigd bij de uitgifte door de hertog. Volgens
het Bossche stadsrecht van 1284 werden deze cijnzen betaald op Sint Maarten in de winter (11 november) en bedroegen zij 12 Keulse penningen en twee hoenderen van een heel erf en 6 penningen en een hoen van een half erf.46 Dat sommige cijnzen later zijn gevestigd, blijkt uit het feit dat zij betaald werden in 'nieuwe' penningen (denarii novi), een jongere rekenmunt.47 Dat laatste geldt vaak voor de onder de straat gemaakte kelders.
Het in payment uitgedrukte bedrag dat uit het domus ducis jaarlijks aan de hertog moest worden betaald, doet veronderstellen dat het op zijn vroegst in het begin van de veertiende eeuw door hem in cijns is uitgegeven. Maar dit moet toch op zijn minst al op het eind van de dertiende eeuw zijn gebeurd. Dat valt af te leiden uit de oudste oorkonden die we over het complex bezitten. Uit enkele daarvan blijkt dat het complex van de Lombarden was geweest. Deze oorkonden gaan over een jaarlijkse en erfelijke cijns van 56 schellingen die werd betaald uit 'een stenen huis met zijn ondergrond, vroeger van de Lombarden, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt'. De cijns was in tweeën verdeeld. De ene helft werd in 1393 betaald uit de helft van het stenen huis die van Gevard (van Eindhoven) en de andere uit de helft die van Diederik Buc en Hendrik Steenweg, zoon van Gerrit Monic, was.48
Dat er in oorsprong sprake was van één complex, valt ook af te leiden uit de hertogcijns. Toen op 3 september 1393 Arnoud Veer als echtgenoot van Agnes dochter van Gevard van Eindhoven de zuidelijke helft verkocht, bedroeg deze cijns 6 pond en 10 schellingen, precies de helft van de voor het hele domus ducis geldende cijns van 13 pond. Gevard van Eindhoven had het aldus afgesplitste huis, dat omschreven werd als 'stenen huis en erf', verkregen van Hendrik van Meerbeke.49 Gevard van Eindhoven was in 1357 schepen van Den Bosch.50
De andere helft van het complex, eveneens een stenen huis en erf, was vóór 1380 in handen van Hendrik Steenwech, die in 1354 schepen van Den Bosch was.51 Een cijns van 27 pond die Hendrik Steenwech had beloofd aan Wedeke de natuurlijke zoon van Alard van Oss, proost van Leuven, werd in dat jaar betaald 'uit de helft met al zijn toebehoren van het stenen huis en erf dat van wijlen Hendrik Steenwech was, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt'.52
Het kan toeval zijn, maar de bezitter van de cijns van 27 pond, Wedeke van Oss, is ook bezitter geweest van het huis van de hertog buiten de Gevangenpoort. Hij had het op 21 maart 1357 als huwelijksgift verkregen van zijn vader; op 2 semtember 1359 werd het hem overgedragen. Eerder had het toebehoord aan diens oom Herman van Oss, ridder. Deze trad op als getuige in het befaamde stadsprivilege van Den Bosch, het Privilegium Trinitatis uit 1330.53 Het hertogshuis buiten de Gevangenpoort werd van de hertog in leen gehouden.54 Het is niet ondenkbaar, maar evenmin zonder nadere gegevens te bewijzen, dat ook het eerste huis van de hertog aan de Pensmarkt in het bezit is geweest van het geslacht Van Oss en dat het voor de genoemde cijns van 27 pond door Wedeke in erfelijke cijns aan Hendrik Steenwech was uitgegeven.
Zojuist is al de benaming domus Lombardorum, Lombardenhuis, gevallen. We komen voor het held complex deze naam al eerder tegen, namelijk in het testament van vrouwe Beatrijs, weduwe van Geerling van Den Bosch, dat waarschijnlijk dateert van 20 september 1293.55 Zij vermaakte daarin twee cijnzen aan de Tafel van de Heilige Geest. Een daarvan, uit het huis zelf, bedroeg 28 schellingen Leuvens. Dit bedrag is interessant, want waarschijnlijk gaat het hierbij om een van de helften van de hierboven genoemde cijns van 56 schellingen. De andere cijns werd betaald uit twee bij het Lombardenhuis gelegen huizen. Een daarvan, toebehorend aan Jan van Diest, laat zich identificeren als het latere huis Den David of Koning David, Pensmarkt 28.56
De eerste maal dat we in Den Bosch een Lombardische geldschieter tegenkomen is in 1282. Het betreft Thadeus Cavenzonus alias Willem van Den Bosch, die door de hertog 'onze Lombard' wordt genoemd.57 Het is mogelijk dat Jan I hem zijn oude huis aan de Markt in cijns heeft uitgegeven en dat hij voor zichzelf een nieuw huis net buiten de Gevangenpoort aan de Hinthamerstraat in gebruik heeft genomen. Het is echter vooralsnog niet duidelijk wanneer precies het oude hertogshuis in handen van de Lombarden is gekomen en evenmin wanneer zij het weer zijn kwijtgeraakt. Dit moet in de loop van de veertiende eeuw gebeurd zijn, in ieder geval vóór het laatste kwart van die eeuw.
Het deel van het hele complex afkomstig van Gevard van Eindhoven -het latere Pensmarkt 16-20- kwam in handen van Ludof van Bommel58 die getrouwd was met Hohanna59, vermoedelijk een dochter van Gevard. Daarna vererfde het aan een dochter van dit echtpaar, Christina, die trouwde met Philip Coenen. Als weduwe verhuurde zij het op 20 december 1435 aan Hendrik Hendriksz. van de Kerkhof.60 Het werd toen voor de eerste keer die Zwaen genoemd, een naam die het huis eeuwenlang heeft gehad.
Het andere deel van het domus ducis -het latere Pensmarkt 22-24, waar zoals bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen, waarschijnlijk het oudste huis van de hertog heeft gestaan- was, zoals uit de belendingen valt af te leiden, in 1368 in handen van Gerrit Monic en Diederik Buc.61 Het kwam na gerechtelijk vonnis via Diederik van Zeelst, die het waarschijnlijk wegens niet betaalde schuld uitgewonnen had, in 1389 in handen van Gerrit van Berkel. Deze droeg een deel ervan weer over aan Diederik Buc, die het op zijn beurt op 25 juni 1389 overdroeg aan zijn kinderen Hendrik Buc, gehuwd met Elizabet dochter van Hendrik van Uden, en Celia, getrouwd met Nicolaas van Giessen, zoon van wijlen Jan van Dommelen.
Het ging hierbij opnieuw om een splitsing -het latere Pensmarkt 24-, althans wat het voorste huis betrof; er was ook
sprake van een achterste huis. De splitsingsakte omvatte een aantal bepalingen die tamelijk ingewikkeld zijn voor iemand die de situatie niet meer kent.62
Het andere deel -het latere Pensmarkt 22- kwam blijkens de gegevens betreffende de cijnzen uit het hele complex in handen van Hendrik Steenwech, zoon van Gerrit Monic, die het in 1393, mogelijk zelfs al drie jaar eerder, in zijn bezit had.63
Dit deel vererfde aan Hendriks zoon Gerrit, die op 22 oktober 1434 ook het noordelijk deel weer in zijn bezit kreeg.64 Het hele complex Pensmarkt 22-24 werd daarna door Gerrit verkocht aan Wilhelm Willemsz. Loyer. Diens erfgenamen verkochten het op 24 maart 1480 aan de bakker Peter Zebert Rombouts en Klaas Jansz. van den Heuvel, die het op 12 december van datzelfde jaar opnieuw in tweeën deelden, waarbij Van den Heuvel het zuidelijk -Pensmarkt 22- en Rombouts het noordelijk deel -nr. 24. Opmerkelijk is dat deze huizen in veel later tijd toch samengevoegd zijn tot één geheel.65

De volgende conclusies zijn te trekken. Het oudste huis van de hertog -domus ducis- in Den Bosch omvatte dus de latere percelen Pensmarkt 16-24. Nog in de dertiende eeuw is het complex in handen gekomen van de Lombarden. Het werd toen domus Lombardorum genoemd. Er werd een cijns aan de hertog uitbetaald van 13 pond payment en er was een cijns van 56 schellingen op gevestigd. In de veertiende eeuw, waarschijnlijk rond het midden van die eeuw, is het complex in tweeën gesplitst: het zuidelijk deel -Pensmarkt 16-20 - kwam in handen van Gevard van Eindhoven; het noordelijk deel -22-24- van Gerrit Monic en Diederik Buc, daarna van Gerrits zoon Hendrik Steenwech en Diederik Bucs kinderen Hendrik en Celia.
De vermelding van de kroniekschrijvers dat De Zwaan (Pensmarkt 16-20) het eerste huis van de hertog in Den Bosch is geweest, is dus in zoverre juist dat de oudste bebouwing onmiddellijk ten noorden daarvan heeft gestaan (22-24), maar dat het oorspronkelijke perceel ook het terrein van De Zwaan omvat heeft (16-24).
Of het klooster van de minderbroeders in oorsprong op het perceel werd gebouwd waar ook het huis van de hertog stond, is daarmee niet gezegd. Maar het feit dat dit huis en het klooster zeer dicht bij elkaar stonden, doet vermoeden dat de hertog de hand heeft gehad in de vestiging van een kloostergemeenschap in de nog jonge stad. Om daar meer inzicht in te krijgen, behandelen we eerst de percelen aan de Pensmarkt tussen het hertogshuis en de Minderbroedersstraat.

Pensmarkt 2-8

In een oorkonde van 1 mei 1365 schonken hertog Wenceslas en hertogin Johanna aan de stad hun recht aen der straten die streect van der erffenissen Gheenken Claes langs toter mijnrebrueder stappen toe, dat's te weten van der mijnrebrueder mueren toe totter zoe toe van onser voirscreven stat. De stad mocht ermee doen wat zij wilde.66 Enkele maanden later, op 12 september 1365, gaven de minderbroeders aan de stad onsen muer die staende is aen der Merct der voirscreven stat, streckende van onser tralien aldair aen die Merct tot Gheenken Claus erve. Deze erfelijke uitgifte -de oorkonde zegt: in een erfrecht te hebben ende te behauden- vond plaats op een aantal voorwaarden die straks nog aan de orde komen.67
Gheenken Claes of Claus kan worden geïdentificeerd met Gerrit Klaasz., die we om te beginnen tegenkomen in enkele belendingen van een huis aan de Pensmarkt.68 Het gaat hier weliswaar om vermeldingen uit later tijd, maar die werden vaak lange tijd gehandhaafd, omdat ze uit de oudere schepenakten werden overgeschreven.
Bovendien blijkt het perceel, een stenen huis en erf, in 1400 in handen te zijn van Goiart Hoyer,69 die getrouwd was met Heilwig dochter van Gerrit Claus.70 Bij inpassing in de andere gegevens blijkt het te gaan om het pand Pensmarkt 10.71
Aan de andere kant van het grondstuk wordt in de oorkonde van 1 mei 1365 genoemd de mijnrebrueder stappen en in die van 12 september de tralie van de minderbroeders. Beide komen ook voor in de Bossche schepenakten. Op 23 november 1389 is sprake van twee erven iuxta cimiterium fratrum minorum inter posticam dictam der minrebrueder stappen ex uno et inter hereditatem Stephani dicti Haec ex alio.72 De betekenis van postica is mogelijk achterpoort.73 De vertaling van het citaat luidt dan: 'naast het minderbroederskerkhof tussen de achterpoort geheten der minrebrueder stappen aan de ene en tussen het erf van Steven Haec aan de andere kant'. Aangezien stappen staat voor treden, trap of stoep74, zal het om een ten opzichte van de Pensmarkt wat hoger gelegen poort zijn gegaan. Dat er sprake is van een achterpoort, is vermoedelijk te wijten aan de omstandigheid dat zij achter het oostkoor van de minderbroederskerk gelegen was, ook al bevond die toegang zich aan het hoofdplein van de stad. We zullen zien dat een andere poort van het klooster zich aan het eind van de Karrenstraat bevond, waar deze straat thans overgaat in de Dode Nieuwstraat.
De naam traly komen we tegen in een oorkonde van 12 november 1422 betreffende hetzelfde perceel als het bovengenoemde. Daarin is sprake van twee kamers in Den Bosch aan de Markt iuxta cratem fratrum minorum dictam der mynrebruder traly ex uno et inter cameras Margarete dicte Elyaes ex alio, 'bij de tralie geheten der mynrebruder traly aan de ene en tussen de kamers van Margriet Elias aan de andere kant'.75 Met cratis is een
traliewerk bedoeld. Het kan een traliehek geweest zijn, maar ook een liggend rooster. Een dergelijk rooster lag vaak voor de toegang tot kerkhoven en diende om loslopende dieren buiten te houden.76
Keren we terug naar het citaat uit de oorkonde van 1 mei 1365. Geconcludeerd mag worden dat met der straten die streect van der erffenissen Gheenken Claes toter mijnrebrueder stappen toe een stukje van de Pensmarkt is bedoeld tussen de Minderbroedersstraat en het latere Pensmarkt 10. Opmerkelijk is dat op wat oudere plattegronden de bebouwing enkele meters naar voren uitsteekt ten opzichte van de bebouwing aan de Schapenmarkt en de rest van de Pensmarkt. Nu luiden de andere belendingen die in de oorkonde van 1 mei 1365 gegeven zijn: van der mijnrebrueder mueren totter zoe toe van onser voirscreven stat. Met de zoe zal een straatgoot bedoeld zijn om het water van de Markt te houden.77 Het was én is gebruikelijk dat dergelijke goten niet direct onder langs de huizen lopen maar enkele meters ervandaan, vóór de eventueel aanwezige stoepen. Waarschijnlijk liep deze straatgoot op de plaats waar later de rooilijn van de huizen Pensmarkt 2-8 kwam te liggen. De genoemde muur van de minderbroeders zal gestaan hebben op de plaats van de oude rooilijn.
Dat dit niet zo maar een veronderstelling is, blijkt uit een aantal schepenakten betreffende de bebouwing aldaar. Zij vermelden dat de perceeltjes slechts 11 voet diep waren, dus niet meer dan 3 meter. Deze akten maken in samenhang met de oorkonde van 12 semptember 1365, waarin de minderbroeders hun muur erfelijk aan de stad uitgaven, ook duidelijk wat er gebeurd is. In de betreffende oorkonde werd toegestaan op en tegen de muur aan te bouwen op voorwaarde dat er aan de kant van het minderbroederskerkhof alleen vaste glazen ramen mochten worden geplaatst. Er mocht daar ook geen heymelicheyt -een w.c. dus- worden geplaatst overmits welken heymelicheiden den voircreven convent ennich onbequame roke comen mocht in ennigher maniren. Tot slot werd bepaald dat aan de kant van de tralien geen naar buiten openslaande vensters mochten worden gemaakt. Die zouden immers de kerkgangers onaangenaam kunnen verrassen.
Dat de stad hierna de smalle strook grond tussen de zoe en de muur van de minderbroeders, vanaf de tralien of minrebrueder stappen tot aan het erf van Gheenken Claes perceeltjes uitgegeven heeft, valt bijvoorbeeld af te leiden uit een oorkonde van 23 november 1389. Daaruit blijkt dat de twee erven, waarvan elk 9 voet in de breedte en 11 voet in de lengte omvatte, gelegen in 's-Hertogenbosch bij het minderbroederskerkhof tussen de achterpoort geheten der minrebrueder stappen aan de ene, en het erf van Steven Haec aan de andere kant - aan de vervreemder van de erven, Hendrik zoon van wijlen Hendrik van Uden- verkocht waren door de stad 's-Hertogenbosch, zoals stond uitgedrukt in een oorkonde met een waarachtig zegel bezegeld.78 Daarvoor werd aan de stad een cijns betaald.79
De breedte van 18 voet -ruim 5 meter- komt overeen met de breedte van het latere Pensmarkt 2. Dat geldt ook voor het perceel ernaast, het latere Pensmarkt 4, in 1390 omschreven als 'het huis en erf waarin Raas de wisselaar thans woont bij de poort van het klooster van de minderbroeders' en als 'zekere kamer met haar ondergrond, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt tussen de kamer van Daniël Roesmont aan de ene en tussen de kamer toebehorende aan Jan de Joede aan de andere kant'.80 Een jaar later werd gesproken van 'de helft van twee kameren met hun ondergrond bij het minderbroederskerkhof tussen het erf van wijlen Hendrik Hendriksz. van Uden, nu aan Daniël Roesmont toebehorend, aan de ene en tussen het erf van Jan de Joede aan de andere kant'.81 Ook hier zal het om twee perceeltjes van 9 voet breed en 11 voet lang zijn gegaan.
Ook Jan de Joede verkreeg op 29 juli 1398 twee van deze grondstukjes van 9 voet breed en 11 voet lang.82 Omdat het latere Pensmarkt 6 ongeveer tweemaal zo breed was als nummer 2 en nummer 4, zal hij in totaal vier van deze perceeltjes verworven hebben.83
Pensmarkt 8, dat weer even breed was als nr. 2 en nr. 4, werd op 26 mei 1417 ook omschreven als twee kamers, 'gelegen tussen het erf van Diederik Jansz.' -over wie dadelijk meer- 'aan de ene en tussen de kamer met haar ondergrond aan Peter de Joede zoon van wijlen Peter toebehorend aan de andere kant, strekkend voornoemde Markt tot het minderbroedersklooster'.84
Uit een oorkonde van 11 juni 1437 blijkt dat toen zowel op nr. 6 als op nr. 8 een wisselkantoor was gevestigd.85 Op nr. 4 hebben we in 1390 Raas de wisselaar al ontmoet.
Jan de Joede was de eerstbenoemde 'stadswisselaar' van Den Bosch. Hij kreeg zijn aanstelling in september 1387.86 De familie De Joede, die behoorde tot het Bossche stadspatriciaat,87 heeft waarschijnlijk haar naam aan haar wisselactiviteit te danken. Aangezien zij leden aan de Bossche schepenbank leverden, moet het uitgesloten worden geacht dat zij ook werkelijk van joodse afkomst waren.

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de stad in 1365 een strook grond heeft gekregen vóór de kerkhofmuur van het minderbroedersklooster en dat zij in hetzelfde jaar van het klooster die muur zelf verkreeg. Vervolgens zijn daar tien perceeltjes van negen voet breed en elf voet lang 'uitgeslagen' en in erfelijke cijns uitgegeven aan burgers. Waarschijnlijk waren het in oorsprong verkoopplaatsen; minstens in enkele ervan waren wisselkantoortjes gevestigd. In 1439 werd het complex onder die Wisselen genoemd.88 Op den duur zijn telkens enkele ervan samengevoegd -Pensmarkt 2, 4 en 8 uit twee en nr. 6 uit vier- en verbouwd tot 'kamers', kleine woonhuizen. Nr. 8 heette later De Wissel.89 Dat deze verkoopplaatsen of kantoortjes gelegen waren tegenover de lakenhal en het vleeshuis zal geen toeval zijn geweest.
De totale breedte van het complex bedroeg waarschijnlijk 10x9= 90 voet ofwel ongeveer 25,5 meter. Het cijnsregister van rond 1520 geeft als breedte van het minderbroederskerkhof 100 voet (circa 28,3 meter). Waarschijnlijk wordt dit verschil van 10 voet ofwel een kleine 3 meter gevormd door de minrebrueder stappen, die een deel van de breedte van de latere Minderbroedersstraat zullen hebben ingenomen. Mogelijk lag de zuidelijke kerkhofmuur in het verlengde van de muur van de kloosterkerk, die eveneens enkele meters over de noordelijke rooilijn van de latere Minderbroedersstraat heenstak (zie plattegrond).

Pensmarkt 10-14

Tussen de kamers vóór de kerkhofmuur en het daarachter gelegen kerkhof aan de ene kant en het domus ducis aan de andere kant bevond zich een kavel van -volgens het cijnsregister- 73 voet (ruim 20,5 meter) breed, waaruit Bruisten de kramer rond 1520 cijnzen van 15 penningen en 16 penningen aan de hertog betaalde. Bij nameting blijkt het om de latere percelen Pensmarkt 10-14 te gaan.
De belangrijkste bebouwing stond ter plaatse van nr. 10. Het ging hierbij om een stenen huis dat in het bezit was geweest van heer Rutger Van Ouden, ridder, en waarschijnlijk daarna van Gerrit Klaasz., vervolgens van diens dochter Heilwig en schoonzoon Goiart Hoyer. Van Ouden, die in 1347, 1355 en 1360 schepen van Den Bosch was,90 had het erf tussen zijn huis en dat van Gevard van Eindhoven -dus het latere Pensmarkt 12-14- voor 10 pond in erfelijke cijns gegeven aan Gevard. Op 29 december 1388 verkocht Gevards zoon Aart van Eindhoven deze grond -het latere Pensmarkt 14- aan Hathias zoon van wijlen Mathias van Gorinchem de kuiper. Dit perceel was 85½ voet -dus ruim 24 meter diep 'naar het minderbroedersklooster toe'.91 Dit betekende waarschijnlijk niet dat dit perceel zich tot aan het minderbroedersklooster uitstrekte. Achter het grondstuk bevond zich weer grond die bij nr. 10 hoorde.
Gevard van Eindhovens zoon Aart moet een gruwelijke hekel aan zijn buurman Hoyer hebben gehad. Toen hij in 1388 de grond tussen het stenen huis dat van Rutger van Ouden was geweest, later dus van Gerrit Klaasz. en Goiart Hoyer, en zijn eigen huis (Pensmarkt 16-20) verkocht aan Mathias Mathiasz. Cuper van Gorinchem, bedong hij daarbij dat die grond nooit in handen van Goiart en zelfs van zijn erfgenamen mocht komen.92 Naar de familie Cuper zal het huis Pensmarkt 14 later De Kuip geheten hebben.93
Het tussenliggende Pensmarkt 12 kwam in 1413 in handen van Aart, zoon van wijlen Hendrik Goiartsz. Dicbier. Het werd toen omschreven als twee kamers tussen het erf van Diederik Jansz. en dat van wijlen Mathias Cuper.94

Pensmarkt 26 en 28

We verplaatsen ons nu naar de grond ten noorden van het domus ducis. Daar bevonden zich om te beginnen twee betrekkelijk smalle percelen: volgens het cijnsregister van rond 1520 beide van 14½ voet breed.
Het eerste daarvan -Pensmarkt 26- was in 1368 van wijlen Hendrik Steenwech geweest.95 Via erfdeling en verkoop kwam dit stenen huis en erf in handen van Hubert zoon van Hendrik Steenwech.96 In 1386 sloot deze een overeenkomst met de minderbroeders over bebouwing aan de achterzijde van het perceel, waardoor hun privacy dreigde te worden aangetast. Uit dit contract blijkt dat het perceel zich uitstrekte tot aan de tuin van het minderbroedersklooster.97 In 1395 kwam het complex door erfdeling in handen van Huberts zoon Klaas.98

Het andere complex -Pensmarkt 28-, eveneens een stenen huis, werd in 1383 door Gibo van Eycke verkocht aan zijn broer Jan, die het vervolgens weer aan Gibo verhuurde.99 Minder dan een jaar later verkocht Jan van Eycke het aan Jan de Joede Petersz..100 Opmerkelijk is dat op dezelfde datum Laurens Boyen een huis en erf aan Jan de Joede verkocht dat met het voorgaande identiek moet zijn geweest. Laurens had het verkregen van de procurator van de Tafel van de Heilige Geest. Het werd omschreven als 'het huis en erf dat van Jan van Diest was geweest, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt naast het erf dat van Thomas van Maren was geweest'.101 Dezelfde omschrijving komt voor in een veel oudere oorkonde, daterend van 11 september 1314. Het betreffende huis, Den David of Koning David, kwam ook voor in het testament van Beatrijs weduwe van Geerling van Den Bosch, waarschijnlijk uit 1293.102
Vóór Gibo van Eycke was het huis waarschijnlijk van Gerrit Steenwech geweest, zoals kan worden afgeleid uit de opgegeven belendingen van Pensmarkt 26.103 Een Gerrit Steenwech was schepen in 1359 en 1375.104

Pensmarkt 30-36

Het latere Pensmarkt 30-36 lijkt in oorsprong één complex te zijn geweest. Het cijnsregister van rond 1520 vermeldt naar het noorden toe eerst twee kavels van 19½ voet (elk ruim 5,50 meter breed), waarmee hoogstwaarschijnlijk de latere nummers 30 en 32 bedoeld zijn. Dan volgt een kavel van 35½ voet of ruim 10 meter breed; waarschijnlijk nr. 34-36.
Dit hele complex van een kleine 22 meter breed was in de tweede helft van de veertiende eeuw in handen van Jan Dicbier, later zijn zoon Hendrik Dicbier, heer van Mierlo. Blijkens een omschrijving uit 1394 bestond het uit een stenen huis en erf met daarnaast drie kamers.105 Het stenen huis stond op het noordelijke deel, de drie kamers ten zuiden daarvan. Eén daarvan was naar achter gelegen.
De omschrijving van 1394 was verouderd; in 1386 was de grond aan de Markt in erfelijke cijns gegeven aan Matthijs van der Tichelrien en aan Willem van Kloetinge. Deze grond werd bij die gelegenheid omschreven als 'een zeker erf, hem' -d.w.z. Hendrik Dicbier- toebehorend, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt tussen het stenen huis en erf van wijlen Gerrit Steenwech, nu aan Jan Joede de wisselaar toebehorend, aan de andere zijde, met gebouwen en toebehoren, strekkend van de openbare straat achter tot aan de stenen kamer van genoemde Hendrik met de helft van de muur van het stenen huis van genoemde Jan Joede'.106
Het zuidelijk deel (later Pensmarkt 30) kwam in handen van Matthijs van der Tichelrien, het noordelijk (nr. 32) van Willem van Kloetinge.107
Het stenen huis van de familie Dicbier heette in later eeuwen Het Steenke.108 Deze naam verwijst waarschijnlijk nog naar de mansio, zoals het complex in 1416 werd genoemd. Het werd toen bewoond door Diederik Jansz., maar in dat jaar werd het verhuurd aan Hendrik Swertveger. Bedongen werd dat er ruimte moest worden vrijgehouden voor Hendrik Dicbier, zijn paarden en zijn personeel -in deze volgorde!.109 Hieruit kan worden afgeleid dat Dicbier het huis alleen gebruikte wanneer hij -tijdelijk- in Den Bosch verbleef. Diederik Jansz. bezat ook het huis Pensmarkt 10, waar hij waarschijnlijk vanaf dat jaar woonde.110

Pensmarkt 38 en 40

Op de plek van het latere Pensmarkt 38 stond tot de afbraak in 1835 het huis Het Hazewindje, dat door de kroniekschrijvers voor het jachthuis van de hertog werd aangezien.111 Wat hiervan zij, in de tweede helft van de veertiende was het een huis en erf -de specificatie 'stenen' ontbreekt!- van Arnold Dicbier, ridder, oom van zijn buurman Hendrik.
Via Hendrik vererfde het op diens zoon Jan. Het complex omvatte ook kamers aan het Tweede Korenstraatje. In 1390 werd het omschreven als 'het huis en erf van wijlen heer Arnold Dicbier, ridder, eertijds oom van genoemde verkoper' -d.w.z. Hendrik zoon van wijlen Jan Dicbier- 'gelegen in 's-Hertogenbosch aan de Markt tussen het erf van Jacob van Hedel aan de andere kant, en [uit] alle kameren en huizen met hun ondergrond van genoemde Hendrik Dicbier, gelegen in 's-Hertogenbosch in het straatje strekkende van de genoemde Markt, tot aan de Schrijnmakersstraat112 tussen het erf van genoemde Jan van Hedel aan de ene en de poort van de minderbroeders aan de andere kant.113 Een oorkonde uit 1422, waarin zowel het huis van Jan Dicbier (Pensmarkt 23-36) als dat van Arnold Dicbier (nr. 38) voorkomt, spreekt wat dit laatste betreft over 'een stenen huis en alle kameren daaraan liggend, zoals het aan genoemde Hendrik (Dicbier) behoorde en in Den Bosch in de Kerstraet gelegen zijn tussen het erf van genoemde Peter (de Joede) aan de ene en tussen het erf van het minderbroedersklooster aan de andere kant, strekkende van de achterpoort van het genoemde klooster tot aan het erf van genoemde Peter.114 Het eerder genoemde straatje, het huidige Tweede Korenstraatje, werd hier dus de Kerstraet genoemd, net als later de haaks daarop staande straat naar de tegenwoordige Visstraat. Zoals we zojuist gezien hebben, heette de Karrenstraat ook Schrijnmakersstraat.
Het huis van Jacob van Hedel was het latere Pensmarkt 40, dat op de hoek van de Pensmarkt en het Tweede Korenstraatje stond.115 Het kwam in handen van Matthijs Jan Matthijsz., vervolgens van Albert Last en in 1406 van Peter Petersz. de Joede.116

Andere gegevens betreffende het kloosterterrein

Zojuist is al de achterpoort van het minderbroedersklooster genoemd als belending van de kamers die behoorden tot het complex van ridder Arnold Dicbier. Deze poort zal in het verlengde van de tegenwoordige Karrenstraat hebben gelegen, zoals ook op de plattegrond van Blaeu te zien is.117 Bij de poort lag al in 1386 een put,118 waarnaar het huis De Put genoemd is op de hoek van het Tweede Korenstraatje en de Dode Nieuwstraat.119 Het is niet duidelijk of die put op het terrein van het klooster lag of elders.
De plattegrond van Blaeu laat achter de huizen van de Pensmarkt ook een kapel zien. Ik ben deze kapel niet tegengekomen in de achterbelendingen van deze huizen. Zoals hiervóór is vastgesteld, grensde Pensmarkt 26 aan de achterzijde aan de tuin van de minderbroeders. Het is denkbaar dat de kapel de achtergrens heeft gevormd van het
perceel van Jan Dicbier, dat zoals we gezien hebben het latere Pensmarkt 30-36 omvat heeft.
De kapel komt voor in enkele schepenakten die betrekking hebben op de verhuur van twee binnen het kloosterterrein gelegen huizen. Het ene huis was van steen en werd op 5 februari 1421 met erf en tuin verhuurd aan Catharina Daems en haar zoon Goiart de goudsmid. Het werd gesitueerd tussen de kapel en de kloostertuin. Tot de huur behoorde ook een stenen turfhuis dat gelegen was aan de andere kant van de kapel aan het water aldaar.120 Wanneer met dit water de oude stadsgracht bedoeld werd, zal de kapel dus eerder ten westen van de latere Dode Nieuwstraat hebben gelegen.
Het andere huis met erf en tuin werd op dezelfde datum verhuurd aan Severijn zoon van wijlen Laurens Mesmeker.121 De ligging ervan werd toen niet nader gespecificeerd dan dat het op het kloosterterrein gelegen was. Na Severijns overlijden werd het huis echter op 3 januari 1425 opnieuw verhuurd, en nu werd het gesitueerd 'tussen het erf geheten die Mortel, met een gracht daartussen, aan de ene en tussen het overige erf van het genoemde klooster vóór het genoemde huis gelegen aan de andere kant, strekkende vanaf de tuin van broeder Nicolaas [van Dinther] voornoemd tot de stenen muur van het klooster'. De erbij behorende tuin was even breed als het huis en lag tussen het huis en de genoemde muur.122
Deze gegevens bieden onvoldoende aanknopingspunten om de kapel en de huizen nauwkeurig te situeren. Waarschijnlijk zal nader onderzoek van met name de jongere gegevens, waaronder met name ook die betreffende de liquidatie van het klooster, nader inzicht in de ligging kunnen opleveren.

Conclusie

Toch heeft ook dit beperkte onderzoek opmerkelijke resultaten opgeleverd. In de eerste plaats is het zeer wel denkbaar dat de vestiging van de minderbroeders, die met grote waarschijnlijkheid in 1228 plaatsvond, vooraf werd gegaan door een kloostergemeenschapje van zogeheten gaudenten of conventuelen. Niet duidelijk is of dit met steun van de hertog van Brabant is gebeurd, maar wanneer dit kloostertje op dezelfde plek heeft gestaan als het latere minderbroedersklooster, stond het in ieder geval dicht bij het huis van de hertog.
Het bleek mogelijk dit huis nauwkeurig te situeren, te weten op het latere Pensmarkt 16-24. Het complex bleek in de tweede helft van de dertiende eeuw in handen te zijn geweest van de Lombarden en de naam domus Lombardorum, Lombardenhuis, te hebben gedragen. In de veertiende eeuw werd het gesplitst in twee afzonderlijke delen: Pensmarkt 16-20 -later de herberg De Zwaan- en Pensmarkt 22-24.
Ten zuiden hiervan stond ter plaatse van Pensmarkt 10 in de veertiende eeuw een stenen huis met enkele kamers daarnaast (nrs. 12-14), dat zich uitstrekte tot aan het minderbroedersklooster.
Zuidelijk daarvan lag de kerkhofmuur, die waarschijnlijk met inbegrip van een poort 100 voet (ruim 28 meter) breed was. Deze muur werd in 1365 door het klooster overgedragen aan de stad, die kort tevoren van de hertog en hertogin de daarvóór langs de straat (de Markt) liggende strook grond verkregen had. Tegen de muur werden waarschijnlijk in totaal tien kleine kamers ingericht -elk van 9 voet (ruim 2½ meter) breed en 11 voet (ruim 3 meter) diep- die minstens voor een deel gefungeerd hebben als wisselkantoortjes.
Naast het zuidelijkste van deze kamertjes bevond zich de tralie -een rooster of hekwerk- met de poort van het klooster. Over het kerkhof zal men toegang hebben gehad tot de kerk en het klooster.
De huizen aan deze zijde van de Pensmarkt waren in handen van families die tot het melioraat van de stad behoorden. Verschillende bezitters zijn schepen geweest. Het gaat om families als Buc, Dicbier, Van Eindhoven, De Joede, Monic, Roesmont, Van Ouden en Steenwech.
Ten noorden van de kloostergebouwen bevond zich de kloostertuin. Dit was in ieder geval al zo achter Pensmarkt 26. In de tuin bevonden zich een kapel en een tweetal huizen dat verhuurd werd. De ligging van deze kapel en die huizen kan mogelijk door nader onderzoek worden vastgesteld. In het verlengde van de Karrenstraat lag de achterpoort van het klooster. Daar bevond zich ook een put.

Excursie

Vastgesteld is dat het minderbroedersklooster inderdaad op zijn minst voor een deel gevestigd is geweest op grond die behoord heeft tot het eerste huis van de hertog in de stad Den Bosch. Er zijn aanwijzingen dat de kloosterkerk een tijdlang parochiekerk van de stad is geweest. Terwijl Molius alleen zegt dat de door de broeders gebouwde kloosterkerk een tijdlang als parochiekerk van de stad heeft gefunctioneerd, voegt Cuperinus daaraan toe dat deze kerk met behulp van de burgers van de stad was gebouwd. Het ontstaan van de stadsparochie is een van de meest raadselachtige problemen in de vroege geschiedenis van Den Bosch.
Het enige wat zeker lijkt, is dat de stichting is voortgekomen uit Orthen als moederparochie. Dit correspondeert met het ontstaan van Den Bosch uit het domein Orthen.
De mogelijkheid om op deze ingewikkelde maar uiterst boeiende problematiek dieper in te gaan ontbreekt. Maar
gewezen kan worden op de parallellie die er bestaat tussen de verplaatsing van het hertogelijk hof en een mogelijke verplaatsing van de parochiekerk. Zeker is dat er in de veertiende eeuw in de oorkonden sprake is van een huis van de hertog net buiten de oudste ommuring bij de Gevangenpoort, ten noorden van de Hinthamerstraat.123 In de eerste helft van de veertiende eeuw was het in bezit van Herman van Oss, ridder,124 die het wellicht als 'open huis' van de hertog heeft gehouden.125 Het lijkt er dus op dat het hof aan de Markt, binnen de oudste stadsommuring, wellicht nog in de dertiende eeuw, vervangen is door een hof buiten die muur.
Een soortgelijke verplaatsing als van het hertogelijk hof kan ook hebben plaatsgevonden met betrekking tot de kapel of kerk.126 De oudst teruggevonden bebouwing van de Sint-Jan, De Romaanse toren, zou pas uit de tweede helft van de dertiende eeuw dateren.127 In 1274 is in een schepenakte sprake van acht priesters die het hoogaltaar en de altaren van Maria, Sint-Nicolaas en de heilige Elizabeth in de Sint-Janskerk bedienen.128 Dit wijst niet bepaald op een kapel.129 Het is gezien dit alles niet onaannemelijk dat de minderbroederskerk in oorsprong tevens gefungeerd heeft als kapel of zelfs als oudste parochiekerk voor de Bosschenaren.

Gebruikt afkortingen

Charterszie: Sassen
Coll. GoossensInventaris Collectie Goossens [RANB]
GAHGemeentelijk Archiefdienst 's-Hertogenbosch
Groot BegijnhofInventaris van het archief van het Groot-Begijnhof [RANB]
ONBOorkondenboek van Noord-Brabant, zie: Camps
RANBRijksarchief in Noord-Brabant
Tafel van de H. Geestzie: Kappelhof
fol.folio
Hs.handschrift
R.Rechterlijk archief
s.v.sub voce [onder het trefwoord]
z.pl.zonder plaatsaanduiding

Bronnen

Gemeentelijk Archiefdienst 's-Hertogenbosch [GAH]
Charters en privilegebrieven, zie: Sassen
Rechterlijk archief (Bosch' protocol)
Archief van de Tafel van de H. Geest, zie: Kappelhof
Hs. 8083: W. Molius, Chronicum Buscoducense.
Index Bosch' protocol, vervaardigd door F. Smulders en M. Spierings

Rijksarchief in Noord-Brabant [RANB]
Archief van het Groot Begijnhof
Collectie Goossens

Gedrukte bronnen en literatuur

Borne, F. van den, 'De Observantie-beweging en het onstaan der provincie Germania Inferior (1529)', Collectana Farnciscana Neerlandica II ('s-Hertogenbosch 1931), 133-236

Bruijn, M.W.J. de, Husinghe ende hofstede. Een institutioneel-geografische studie van de rechtspraak over onroerend goed in de stad Utrecht in de middeleeuwen, Stichtse Historische Reeks 18 (Utrecht 1994)

Camps, H.P.H., ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, dl. I, De meierij van 's-Hertogenbosch ('s-Gravenhage 1979)

Camps, H.P.H., Het stadsrecht van Den Bosch van het begin (1184) tot het Privilegium Trinitatis (1330), Middeleeuwse Studies en Bronnen XLVI (Hilversum 1995), 67-71

Cuperinus, A., 'Chronicke van der stad van Tsertogenbosch', in: C.R. Hermans, ed., Verzameling van kronyken I, 3-140

Foppens, Historia episcopatus silvae-ducensis (Brussel 1721)

Godding, Ph., Le droit foncier à Bruxelles au moyen âge, Etudes d'histoire et d'ethnologie juridiques 1 (Brussel 1960)

Gramaye, J.B., Taxandria (Brussel 1610)

Hermans, C.R., Verzameling van kronyken, charters en oorkonden betrekkelijk de stad en meyery van 's-Hertogenbosch, 3 dln. ('s-Hertogenbosch 1847-1848)

Jacobs, B.C.M., Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629, Brabantse Rechtshistorische Reeks 1 (Assen-Maastricht 1986)

Janssen, H.L., 'Archeologisch onderzoek in 's-Hertogenbosch. Doelstellingen en resultaten', in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch
('s-Hertogenbosch 1983), 10-24

Janssen, H.L., 'De oudste stadsommuring', in: Van bos tot stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1983), 64-73

Kappelhof, A.C.M., Het archief van de Tafel van de H. Geest van
's-Hertogenbosch
, dl. IV ('s-Hertogenbosch 1980)

Lawrence, C.H., Medieval Monasticism. Forms of Religious Life in Western Europe in the Middle Ages (2de druk; Londen en New York 1989)

Mosmans, J., en A.G.J. Mosmans, Oude namen van huizen en straten te 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1907; herdruk 1973)

Niermeyer, J.F., red., Mediae Latinitatis lexicon minus (Leiden 1976)

Peeters, C., De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch ('s-Gravenhage 1985)

Pelgrom S., Oorspronck van 's-Hertogen-Bosch. In 's jaar 1540 in 't Latijn beschreven--- (Amsterdam 1629) zie: Hermans, Geschiedkundig mengelwerk (1840)

Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1910-1914; herdruk 1975), 3 dln.

Schutjes, L.H.C., Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch (Sint-Michielsgestel 1870-1876), 5 dln. (t.a.p., IV, 293, 441, 443)

Simons W., Stad en apostolaat. De vestiging van de bedelorden in het graafschap Vlaanderen (ca. 1225 - ca. 1350), Verhandelingen van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren 49 (1987), nr. 121 (Brussel 1987)

Southern, R.W., Western Society and the Church in the Middle Ages, The Pelican History of the Church 2 (z.pl. 1970)

Spierings, Het schepenprotocol van 's-Hertogenbosch 1367-1400, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland LIX (Tilburg 1984)

Uytven, R. van, 'Geldhandelaars en wisselaars in het middeleeuwse Brabant', in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt, red., Bankieren in Brabant in de loop der eeuwen, Bijdragen tot de Geschiedenis van Nederland LXXIII (Tilburg 1987), 1-20

Uytven, R. van, 'De Lombarden in Brabant in de middeleeuwen', in: H.F.J.M. van den Eerenbeemt, red., Bankieren in Brabant in de loop der eeuwen, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland LXXIII (Tilburg 1987), 21-36

Vaart, J. van der, 'Het Bossche minderbroedersklooster', Binnenpandreeks I (z.pl. 1978), 25-37

Verbeek, B., 'De komst der minderbroeders in het hertogdom Brabant en hun vestiging in 's-Hertogenbosch', in: Collectana Franciscana Neerlandica II ('s-Hertogenbosch 1931), 61-132

Verbeek, B., en F. van den Borne, 'Litteraire bronnen voor de geschiedenis der provincie Germania Inferior', Collectana Franciscana Neerlandica II ('s-Hertogenbosch 1931), 1-60

Verdam, J., Middelnederlandsch handwoordenboek ('s-Gravenhage 1932)

Walle, C. van de, Siardus Bogaerts. De prior en zijn monasterium te Huijbergen 1640-1670, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XLVIII (Tilburg 1980)

1.ONB I, nr. 343 (1274 maart 30).
2.Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 61-131.
3.Verbeek en Van den Borne, 'Litteraire bronnen', 23.
4.T.a.p., 29-30.
5.Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 124; gebaseerd op Schutjes, Geschiedenis van het bisdom IV, 441.
6.Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 124.
7.T.a.p., 88.
8.T.a.p., 89-90.
9.'Blijkbaar werd de "prima fundatio, iuxta morem Religionis" zóó verstaan, dat de oudste vestiging in die plaats als prima fundatio werd aangenomen, indien de bewoners van dat klooster later de Observantie hebben ingevoerd; daarentegen werd de invoering der Observantie als prima fundatio aangenomen, indien de invoering met uitzetting (door stedelijke regeering) der vroegere bewoners, de fratres Gaudentes of Konventueelen, gepaard ging.' T.a.p., 88-89, nt. 2.
10.GAH, Hs. 8303, fol. 7: Preterea nec ulli monasteriorum aut religiosorum ordines fuere in urbe, sed inter primos fraterculli aliquot, quos minores sive coletas vocant, qui tunc suo more proprii peculii libertate viventes sine reformatione pecuniarum usum habentes in novam urbem irrepserunt (?) atque ibidem edificare (?) coeperunt et in primis iuxta forum pannum quoddam habitaculum in commune struxerunt, qui postea in Pincipis gratiam sese intinius involventes ampliorem loci circumscriptionem occupantes ab eodem principe in circumferentia loci ubi habitant, sede monasteriali donati fuere, qui locus eodum tempore post istius aulam, que modo intersignio oloris aut cygni est nota pro horto atque pomerio eiusdem principis habitus fuit. Hi igitur fratres per successum temporis edes aliquot cellarum componentes, etiam templum ubi diurnum officium perageretur erexerunt, quod tunc parochie vice cives aliquandiu habuisse traduntur.
11.Naar Hermans, Verzameling van kronyken I, 35. De aanduiding Colleten bij Molius en Cuperinus is waarschijnlijk ontleend aan de zogeheten Observantiebeweging in de vijftiende en zestiende eeuw (zie Van den Borne, 'De Observantie-beweging, 143.
12.Wanneer dit jaartal juist is, zouden volgens Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 88-89, nt. 2, in Den Bosch de gaudenten in 1228 de stad uitgezet moeten zijn. Noch Molius noch Cuperinus maken daar echter melding van.
13.Men zie bv. Southern, Western Society and the Church in the Middle Ages, 272-277; Lawrence, Medieval Monasticism, 238-243.
14.Een andere vroege kloosterstichting was het bij Den Bosch gelegen convent Bazeldonk op Porta Celi van de willemieten, dat in 1244 of 1245 werd gesticht (aldus Van de Walle, Siardus Bogaerts, 11; zie ook Simons, Stad en apostolaat, 64-65).
15.Zie hiervóór, nt. ??
16.Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 528; Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 74-75, nrs. 1460-1486; Spierings, Het schepenprotocol, 268-273. Zie ook nt. ??
17.Zie nt. ??
18.In een enkele oorkonde lijkt het erop dat er naast de hertog nog andere grondheren in het Bossche stadsgebied waren. Zo blijkt op 30 juni 1296 een huis en erf in de Hinthamerstraat voor een deel in cijns te worden gehouden van het Bossche begijnhof en voor een ander deel van de hertog (ONB I, nr. 539). Op 8 februari 1297 trad de begijn Lutgard van Herpen op als curia -als grondvrouwe?- bij de overdracht van een cijns uit een huis en erf aan de Vughterdijk (ONB I, nr. 553). Deze problematiek verdient nader onderzoek.
19.In 'Het Bossche minderbroedersklooster', 25-27, stelt J. van der Vaart dat de eerste vestiging van de minderbroeders in Den Bosch vermoedelijk plaatsvond 'op het terrein waar zich bij de aanvang van de 12e (sic) eeuw de Lombarden vestigden. Hier stond destijds een kapel, die gezien het bewijs van aankomst en mede gelet op de activiteiten van de minderbroeders elders door Lombardische minderbroeders moet zijn gebouwd aan het begin van de twintiger jaren van de 13e eeuw. Het zal een hospitium, trefpunt zijn geweest, waarop de broeders terugvielen tijdens hun tochten langs de handelswegen van West Europa.' Van der Vaart situeert deze vestiging aan de noordkant van de Waterstraat. Zijn opeenstapeling van hypothesen wordt niet verantwoord door bronvermelding of anderszins.
20.Grammaye, Taxandria, 8: Henricus Trajecti Episcopus anno 1263 in Dedicatione Altarium ante cancellos indulgentias elargitur. Het vetgedrukte is bij Grammaye gecursiveerd, waaruit mag worden afgeleid dat het letterlijk geciteerd is uit een opschrift of een verloren gegaan stuk (zie Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 127 en 131).
21.Hiervan bestond de volgende kopie (zie Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 62 en 126-17): Historia cronologica opidi de Buscoducis ab ejus exordio usque ad annum 1565 per magistros Davidem Everswijn, Bartholomeum Loeff et Jacobum van Balen composita et ex originali MS. in Bibliotheca Domini Antonii Nuwens Bruxellensis existenti descripta. Op zijn beurt maakte C. Hermans hiervan in 1843 een kopie, die bewaard werd in de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap, hs. C 158. Elders trof ik als vindplaats van een handschrift Everswijn aan: RANB, Aanw. 1889/63. Ik heb dit stuk omwille van de tijd niet geraadpleegd.
22.Hij schreef in 1619-1620 Provincia Inferioris Germaniae fratrum Minorum Reg[ularis] Obs[ervantiae (zie Verbeek en Van den Borne, 'Litteraire bronnen', 24-26).
23.Verbeek, 'De komst der minderbroeders', 131.
24.Pelgrom, Oorspronck van 's Hertogen-Bosch, 7.
25.Foppens, Historia episcopatus Silvae-ducensis, 304; Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch IV, 436.
26.Zie Janssen, 'De oudste stadsommuring', 69-70.
27.R. 1197, fol. 194v. (1426 april 26).
28.ONB I, nr. 529: de domo et hereditate sita in Buscho ducis contique iuxta domum pannorum a fine versus cymiterium Fratrum minorum.
29.Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 528; Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 74-75, nrs. 1460-1486; Spierings, Het schepenprotocol, 268-273. Zie nr. ??
30.Zie hierna, blz. ??
31.GAH, Charters, nr. 60: quodam stallo vac Teuthonice dicto, sito in domo pannorum in Buscho ducis in fine retro ostium versus ecclesiam fratrum minorum in latere eiusdem domus quod proximum est eidem ecclesie.
32.ONB I, nr. 561: duabus domibus et areis--- sitis in Buscho ducis in vico tendente retro mansionem Fratrum minorum supra fossatum oppidi.
33.Zie Janssen, 'De oudste stadsommuring', afb. 64-65.
34.Na de oorkonde van 27 september 1297 dateert de volgende van 10 (?) februari 1315 (vermelding in een opwinningsoorkonde uit 1428: GAH, R. 1800, fol. 81): domum et aream --- sitam in Buscoducis retro fratres minores. De eerstvolgende in origineel bewaard gebleven oorkonde dateert van 25 oktober 1325 (RANB, Coll. Goossens, nr. 16): hereditate --- sita in Buscho ducis retro fratres monires. In de index op het Bosch' protocol van Smulders en Spierings zijn veel gegevens betreffende retro fratres minores absusievelijk ondergebracht onder 'Minderbroedersstraat'.
35.GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 496: in vico tendente a vico Vuchtensi versus forum Piscium dicto vulgaliter retro minores fratres.
36.Vermelding in een opwinningsoorkonde uit 1422 (GAH, R. 1800, fol. 41 v.): quendam viculum tendentem a vico Vuchtensi versus claustrum fratrum minorum prope quandam aquam ibidem currentem, generaliter die Zyle nuncupatam.
37.GAH, Groot Begijnhof, nr. 25: in vico tendente a foro Piscium versus claustrum fratrum minorum.
38.Aldus voor het eerst GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 277: in vico tendente de pomerio fratrum minorum dicti loci de Buscho ducis versus forum Piscium.
39.Molius zegt: aula Ducis, ab eodem recenter insigni opere in foro exstructa, quae nunc e regione maccelli, oloris sive cugni insignio, ubi princeps libenter deverte(re? Mdb) solebat, nobilitate conspicitur (Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen I, 10); Cuperinus: Die vrome prinche Henricus, die eerste van dien naem, hartoghe van Brabant, alsoo hy die stat van den Bosch seer lieff ende begracyt hadde, want die stat door zijn toedoen ende neersticheyt synen oorspronc genomen hadde, soo stichtede hy in die stadt twee vroome husen, te weten een palleys voor zijn wooninge ende optreck int selve huys, dat nu in de Swaen is tegen Vleeshuys over en het ander het Hof van Brabant (Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 511-512).
40.Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 22, nrs. 25 en 26; Van Sasse
 van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 511-519.
41.Mededelingen van R. Glaudemans en H. Janssen, die mij tevens een plattegrond op basis van het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek ter beschikking stelden
42.Volgens Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 521-522, was het in 1543 in het bezit van haar erfgenamen en werd het in 1546 De Beer genoemd. Later stond het bekend als De Drie Monniken (Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nr. 29).
43.Wat met dit laatste bedoeld is, is niet duidelijk, mogelijk de martha of maerte, de dienstmeid, van de minderbroeders. Zie Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek, s.v. maerte.
44.Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen III, 504-505; Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 22, nr. 17.
45.Godding, Le droit foncier, 376-377. De aanduiding in Brussel was monete communiter in bursa currentis ofwel payments. In de Bossche schepenakten is in de veertiende eeuw regelmatig sprake van deze rekenmunt. De eerste vermelding dateert hier van 17 december 1304: censum quadraginta solidorum monete pro tempore solutionis eiusdem census annuatim in Buscho ducis ad bursam currentis (ONB I, nr. 678).
46.ONB I, nr. 399, par. 54.
47.Zie Godding, Le droit foncier, 376.
48.R. 1179, blz. 613 (1393 oktober 27): annuum et hereditarium censum quinquaginta sex solidorum --- ex domo cum suis fundis quondam Lombardorum, sita in Buscoducis ad Forum, de quo vero censu una medietas ex hereditate que fuerat quondam Ghevardi et alter medietas ex hereditate Theoderici Buc et Henrici Steenwech, filii quodam Gerardi Monic, annuatim est solvenda; zie ook R. 1189, fol. 371 (1417 juni 6); R. 1213, fol. 131v. (z.d.; bij 1443 augustus 21).
49.R. 1180, blz. 7.
50.Jacobs, Justitie en politie, 258.
51.T.a.p., 258.
52.R. 1176, fol. 144 (1380 september 30): ex medietate et eius attinentiis universis domus lapidee et aree que fuerat quondam Henrici Steenwech, sita in Buscoducis ad Forum; zie ook R. 1176, fol. 325 (1383 november 10).
53.Recentelijk opnieuw uitgegeven door Camps, Het stadsrecht van Den Bosch, 67-71, ald. 71.
54.RANB, Charters van Brabant, nr. 3 (oorkonde van 1364 april 10 met daarin opgenomen oorkonden van 1357 maart 21; 1359 september 2; 1361 december 6; 1359 augustus 1 en 1359 augustus 2). Op de rug staat met 14de-eeuwse hand: De domo domine ducisse in Buscoducis; met 16de-eeuwse hand: Hentemerstraete. Zie Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen I, 270-272.
55.GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 12a (transcriptie in Kappelhof, Archief Tafel van de Heilige Geest, dl. IV, supplement delen I-III, na blz. 69):
 census de [duabus] domibus et fundis sitis [in Buscoducis] iuxta domum [Lombardorum, quarum una] fuit quondam Boydwini dicti Wylde et reliqua est Iohannis dicti de Dyest; --- viginti octo solidos Lovanienses de domo et fundo [Lombardorum] (?) in Foro. Deze oorkonde is niet opgenomen in het ONB.
56.Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nr. 30; Van Sasse van
 Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 522. Zie GAH, Tafel van de H. Geest, nr. 82 (1314 september 11). Op de rugzijde staat met 16de- of 17de-eeuwse hand: Nu Ghijsbrecht Janssen In den David. Ook GAH, R. 1177, fol. 115 (vermoedelijk 1384 maart 16), heeft op dit perceel betrekking.
57.Uitvoerige gegevens over de hertogelijke Lombard Thadeus Cavassonne, alias Willem van Den Bosch, in de door de bewerker van het ONB gepaatste noot bij nr. 405 (1284 december 3). Zie ook ONB I, nrs. 455, 464, 467 en 488; en R. van Uytven, 'De Lombarden in Brabant', m.n. 21-22.
58.Op 8 juni 1387 verkochten Arnold Veer en zijn vrouw Agnes, dochter van wijlen Gevard van Eindhoven, een cijns uit het huis aan Ludolf zoon van wijlen Ludolf Jansz. van Bommel (R. 1177, fol. 365).
59.Op 6 juni 1417 verkreeg Johanna weduwe van Ludolf Buc van Bommel een cijns uit het huis (R. 1189, fol. 371 (1417 juni 6)).
60.R. 1206, fol. 25v.
61.GAH, R. 1175, fol. 7v. (1368 januari 20). Pensmarkt 26 grensde toen aan het erf van Gerardi Moenc (!) et Theoderici dicti Buc.
62.R. 1178, fol. 244.
63.Zie hiervóór, nt. ?? Al op 22 augustus 1390 had Hendrik een cijns van 14 schellingen uit de genoemde cijns van 56 schellingen uit het hele complex gekocht van Arnold zoon van Gevard van Eindhoven (R. 1178, fol. 288). Mogelijk bezat hij Pensmarkt 22 dus al op die datum.
64.R. 1205, fol. 117.
65.'Het kapitale winkelhuis der firma A.C. van der Meulen en zonen' (Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 521; Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nrs. 27 en 28).
66.GAH, Charters, nr. 176.
67.Van der Vaart, 'Het Bossche minderbroedersklooster', 33-34, heeft gesteld dat hiermee het terrein van de minderbroeders naar het zuiden werd uitgebreid en dat daarlangs de Minderbroedersstraat werd aangelegd. Maar hij geeft niet aan hoe de in de oorkonden vermelde topografische gegevens in zijn opvatting zijn in te passen.
68.GAH, R. 1213, fol. 246 (1443 augustus 6); 1213, fol. 248v. (1443 augustus 13); R. 1221, fol. 247v. (1451 februari 13). Gheenken is een verkleinwoord van Gerard of Gerrit (zie ONB I, blz. 1179 s.v. Gerard).
69.R. 1182, blz. 122 (1400 juni 25): domo lapidea et area sita in Buscoducis ad Forum inter cymiterium fratrum minorum in Buscoducis ex uno et inter cameras et aliam hereditatem dicti Godefridi ex alio, atque de et ex camera lapidea ac aliis edificiis cum suis fundis retro dictam domum lapideam situata; aldus ook R. 1210, fol. 200v. (1440 april 15).
70.R. 1188, fol. 414v. (1413 mei 16): Godefridus Hoyer, maritus et tutor Heilwigis sue uxoris, folie quondam Gerardi Claus.
71.Zie hierna, blz. ??
72.GAH, R. 1178, fol. 328.
73.Niermeyer, Mediae Latinitatis lexicon minus, s.v. posticum.
74.Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek, x.v. stap.
75.GAH, R. 1193, fol. 155.
76.Ook wel met een verkleinwoord craticula genoemd. Utrechtse voorbeelden bij De Bruijn, Husinghe ende hofstede, 166-167, 190, 211, 326, 344 en 346.
77.Verdam, Middelnederlandsch handwoordenboek s.v. Soe
78.R. 1178, fol. 328 (1389 november 23): duas hereditates, quarum quelibet novem pedatas in latitudine et undecim pedatas in longitudine continet, sitas in Buscoducis iuxta cimiterium fratrum minorum inter posticam dictam der minderbrueder stappen ex uno et inter hereditatem Stephani dicti Haec ex alio, venditas sibi ab oppido de Buscoducis, prout in letteris vero sigillo sigillatis.
79.excepto censu oppidi de Buscoducis in dictis letteris contento.
80.R. 1178, fol. 279v. (1390 juli 28): domum et aream in qua Raso campsor ad presens moratur, sitam in Buscoducis iuxta portam conventus fratrum minorum, --- quadam camera cum suo fundo sita in Buscoduxis ad Forum iuxta conventum fratrum minorum inter cameram Danyelis Roesmont ex uno et inter cameram spectantem ad Iohannem die Joede ex alio.
81.R. 1179, blz. 296v. (1391 september 23): medietatem duarum camerarum cum suo fundo, sitarum in Buscoducis ad Forum iuxta cymiterium fratrum minorum inter hereditatem quondam Henrici filii Henrici de Uden, nunc ad Danielem Roesmont spectantem, ex uno et inter hereditatem Iohannis die Yoede ex alio.
82.R. 1181, blz. 151-151.
83.Een latere overdrachtsakte (R. 1246, fol. 369 (1477 augustus 22) zegt dat van deze twee grondstukjes twee kamers zijn gemaakt. Zie ook R. 1218, fol. 264 (1448 april 17).
84.R. 1190, fol. 181v.: duas cameras cum suis fundis que fuerant quondam Arnoldi Volken, sitas in Buscoducis ad Forum inter hereditatem Theoderici Jans soen ex uno et inter cameram cum suo fundo ad Petrum Yoede filii quondam Petri spectantem ex alio, tendentem a Foro predicto ad cymitherium fratrum minorum.
85.R. 1207, fol. 96.
86.Jacobs, Justitie en politie, 89-90; Van Uytven, 'Geldhandelaars en wisselaars', 5-6.
87.Zie de schepenlijsten bij Jacobs, a.w., 262-264.
88.R. 1209, fol. 207v. (1439 april 13).
89.Bv. r. 1256, fol. 182v. (1487 januari 30).
90.Jacobs, Justitie en politie, 257 en 258. Jacobs spreekt van 'Rutger de Ouden'; zie echter Spierings, Het schepenprotocol, 145. Hij was heer van Honsoirde (Onzenoord onder Nieuwkuyk ten westen van Den Bosch).
91.R. 1178, fol. 66bis.
92.R. 1178, fol. 66bis.
93.Op 27 september 1424 deed Jan Reymbrants als echtgenoot van Geertruid dochter van wijlen Mathias Cuper afstand van het goed ten behoeve van Wouter zoon van wijlen Mathias Cuper. Mathias had het goed gekocht van Arnold van Eindhoven (R. 1194, fol. 163).
94.R. 1188, fol. 414v. (1413 mei 16): duas cameras sitas in Buscoducis ad Forum inter hereditatem Theoderici Jans soen ex uno et hereditatem quondam Mathye Cuper ex alio.
95.R. 1175, fol. 7v. (1368 januari 20).
96.T.a.p., fol. 67 (1368 juni 22).
97.R. 1177, fol. 315v. (1386 augustus 16).
98.R. 1180, blz. 498-499 (1395 augustus 23).
99.R. 1177, fol. 50 ( 1383 juni 1).
100.T.a.p., fol. 110v. (1384? maart 16?).
101.T.a.p., fol. 115v.
102.Zie hiervóór, blz. ?? en nt. ??.
103.Gesitueerd tussen Gerrit Monic en Diederik Buc (Pensmarkt 22-24) aan de ene en Gerrit Steenwech aan de andere kant (R. 1175, fol. 7v. (1368 januari 20). Zie ook R. 1176, fol. 251v. (1382 april 1): inter hereditatem Gerardi Steenwech ex uno et hereditatem Gerardi Monics et Henrici Boc ex alio, en R. 1226. fol. 205 (1455 oktober 10).
104.Jacobs, Justitie en politie, 258-259.
105.R. 1180, blz. 106-107 (1394 januari 17): de quadam domo lapidea et area ipsius Iohannis, sita in Buscoducis ad Forum, ac de attinentiis eiusdem domus lapidee et aree singulis et universis, necnon de tribus cameris ad dictam domum lapideam spectantem, sitis prope eundem domum lapideam versus hereditatem Henrici dicti Steenwech.
106.R. 1177, fol. 228 (1386 februari 28): quandam hereditatem ad se spectantem, sitam in Buscoducis ad Forum inter domum lapideam ipsius Henrici Dicbier ex uno et inter hereditatem, domum lapideam et aream quondam alio, cum edificiis (ondergeschreven: et attinentiis?), tendentem a communi plathea retrorsum ad cameram lapideam dicti Henrici, cum medietate muri lapidei domus dicti Iohannis Joede.
107.Op 10 juli 1392 droeg Hendrik Willemsz. van Kloetinge zijn vruchtgebruik over in een deel van een stenen huis er erf tussen het woonhuis van wijlen Jan Dicbier aan de ene en tussen het erf van Matthijs van der Tichelrien aan de andere kant (R. 1179, blz. 468): domus lapidee et aree cum suis attinentiis, site in Buscoducis ad Forum inter domum habitationis quondam Iohannis Dicbier ex uno et inter hereditatem quondam Mathei vander Tijchgelrien ex alio. Zie verder R. 1191, fol. 22v. (1418 november 23). Hendrik Willemsz. werd hier Van Engeland genoemd, het huis doorgaans In Engeland (zie Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nr. 32; Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 523).
108.Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nr. 33-34; Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 524-526.
109.R. 1190, fol. 38 (1416 december 1): Henricus Dicbier, dominus de Mierle, mansionem suam cum attinentiis suis universis, sitis in Buscoducis ad Forum, prout Theodericus Jans soen premissa ad presens inhabitat, salvo dicto Henrico habendam cameram ibidem et sibi reservatam iure cum suis equis et familia.
110.Zie hiervóór, blz. ??.
111.Mosmans, Oude namen van huizen en straten, 23, nr. 35; Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 526-527.
112.De tegenwoordige Karrenstraat.
113.R. 1178, fol. 149 (1390 april 21): domo et area quondam domini Arnoldi Dicbier, militis, avunculi olim dicti venditoris, sita in Buscoducis ad Forum inter domum lapideam dicti quondam Iohannis Dicbier ex uno et inter hereditatem Iacobi de Hedel ex alio, atque de et ex omnibus cameris et domibus cum suis fundis dicti Henrici Dicbier, sitis in Buscoducis in viculo tendente a dicto Foro versus vicum Scriniparorum inter hereditatem dicti Iacobi de Hedel ex uno et inter portam fratrum minorum ibidem ex alio (vgl. R. 1175, los blad bij fol. 111 (110A) (wellicht van 19 juni 1378)).
114.R. 1193, fol. 13v-14 (1422 februari 5): ex domo lapidea atque ex omnibus cameris sibi adiacentibus, prout ad dictum Henricum [Dicbier] pertineret et in Buscoducis in vico dicto Kerstraet site sunt inter hereditatem dicti Petri [die Yode] ex uno et inter hereditatem conventus fratrum minorum ex alio, tendentibus a porta posteriori dicti conventus usque ad hereditatem dicti Petri.
115.R. 1178, fol. 261v. (1390 juni 23): domo et area dicti Iacobi [de Hedel], sita in Buscoducis ad Forum inter hereditatem quondam domini Arnoldi Dicbier, militis, et inter quemdam viculum ibidem ex alio.
116.R. 1185, fol. 62v. (1406 november 7).
 117. Zie Janssen, 'Archeologisch onderzoek', 19.
118.R. 1177, fol. 227v. (1386 februari 27): iuxta puteum quemdam, que puteus situs est iuxta portam fratrum minorum.
119.Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 517. Zie ook, t.a.p., I, 18-19.
120.R. 1192, fol. 56v.: domum lapideam et aream cum orto sibi adiacente, sitam in Buscoducis in conventu predicto iuxta capallam ibidem sitam inter dictam capellam ibidem ex uno et inter ortum dicti conventus ex alio, prout eam cum orto quondam dominus Rodolphus Kather, presbyter, inhabitaverat et in eadem decesserat; simul quadam domuncula lapidea dicta een torfhuys ab alia parte dicte capelle supra aquam ibidem consistente, dicte capelle adiacente, qua dictus dominus Rodolphus uti consueverat.
121.T.a.p.
122.R. 1195, fol. 75: domum, aream et ortum, sitos in Buscoducis in conventu predicto, in quibus quondam Severinus Kersmeker decesserat, inter hereditatem dictam die Mortel, fossato quodam interiacente, ex uno et inter reliquam hereditatem dicti conventus ante dictam domum sitam ex alio, tendentibus ab orto fratris Nycholai [Coel de Dinther] predicti ad murum lapideum dicti conventus cum exitu et introitu per dictum conventum in eandem domum, qui ortus est eiusdem latitudinis cum domo predicta et interceptus est inter iamdictum domum et murum predictum.
123.Molius zegt daarover: altera ejusdem Ducis aedes, senatoria nominata, occupata ad formam arcis (ubi aliquando quaedam magis ardua negotia tractare consuevit), fabricata, cujus aulae hujusque monumenta in platea, nunc majoris hospitalis et idem nomen aulae Ducis Brabantiae, quamvis vetustate modo dilapsae, referentis exstare videntur (zie Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen III, 269-276).
124.Hij treedt op in het Privilegium Trinitatis van 1330 (Camps, 'Het stadsrecht van Den Bosch', 71).
125.RANB, Charters van Brabant, nr. 3 (oorkonde van 1364 april 10 met geïnsereerde oorkonden van 1357 maart 21; 1359 augustus 1; 1359 augustus 2; 1359 september 2; 1361 december 6; 1364 april 10; 1376 juli 8; 1378 januari 4). Zie Van Sasse van Ysselt, I, 270-272.
126.In het midden gelaten wordt hier of er al sprake was van een parochiekerk dan wel een van de moederkerk Orthen afhankelijke kapel.
127.Zie C. Peeters, De Sint Janskathedraal, 1 en 159; zie ook 385 en 419.
128.ONB I, nr. 343 (1274 maart 30).
129.Het blijft de vraag of deze representatieve bebouwing buiten iedere vorm van versterking heeft gestaan. Zoals bekend is pas in de eerste helft van de veertiende eeuw begonnen met de bouw van een nieuwe stadsmuur (Janssen, 'De oudste stadsommuring', 69). Men kan zich afvragen of er niet al eerder sprake is geweest van een gracht en een wal met houten palissaden of, zoals ook van elders bekend is, doornhagen.

Martin W.J. De Bruijn, september 1996